Radiofragment slag bij café Gorter 1945

In 1985 is er door de lokale Omrop Opsterland een radio uitzending geweest over de gebeurtenis op 14 april 1945.

Klaas Tulp heeft in een tafelgesprek met Wieger v.d. Bos, Hidzer Gorter, Egbert Jansma, Pieter Zeilstra, Tjitze Kunnen en Hiltje de Jong-Keuning besproken wat er is gebeurd op die bewuste dag in de Weibuorren.

Onderstaand de gesproken tekst vertaald in het Nederlands.

Uitzending van de lokale omroep Opsterland op 4 mei 1985 vanuit studio De Skâns te Gorredijk.

Op maandagavond 29 April 1985 sprak Klaas Tulp in de Skâns te Gorredijk met een zestal personen die getuigen waren van het gevecht bij café Gorter in Ureterp, vlak voor de bevrijding op de dagen 13 en 14 April 1945.

Fallen yn’e striid tsjin unrjocht en slavernij, dat wij yn frede foar rjocht en frijdom weitsje.

(Gevallen in de strijd tegen onrecht en slavernij, dat wij in vrede voor recht en vrijheid waken)

Bovenstaande is het opschrift van het monument als aandenken aan de zes gevallenen van de ondergrondse te Ureterp. Hierbij waren onder andere Cornelis Tump, Aalzen de Jager en Jan Lammert van der Broek.  (N.B. andere slachtoffers waren: Jacobus ten Berge, H. Visser en Jan Welfing).

Het drama speelde zich af op de morgen van 14 april 1945 aan de Weibuorren. Net voor de komst van de Canadezen.

In de dagen rondom de bevrijding beleefde Ureterp roerige tijden. Nu veertig jaar later (1985) spreken wij met mensen die het van dichtbij meegemaakt hebben. Een reconstructie. En wij doen dit met Wieger van den Bos, Egbert Jansma, Pieter Zijlstra van de NBS, Hidzer Gorter (destijds eigenaar van het café en schuur aan de Weibuorren),  Tjitze Kunnen (de hulp van Gorter) en mevrouw Hiltje de Jong-Keuning die aan de Weibuorren woonde.

Het gesprek onder leiding van Klaas Tulp.

Tulp: Op dertien april 1945 ‘s middags om drie uur werd het café van Gorter geëigend door de NBS. Gorter vond dit niet zo aardig. Hij was niet op de hoogte gebracht.

Gorter: Dit was niet best, want toen ze het vertelden hebben we de kinderen dadelijk naar mijn ouders gebracht. Wij zeiden: “er gebeurd wat, dat kan niet anders”, we vertrouwden het niet.

Tulp: De schuur en het café, dat werd allebei geëigend?

Gorter: Wij hadden niets meer in te brengen.

Tulp: Twaalf man van de BS waren in het café, daarbij was BS’er Wieger van den Bos.

Van den Bos: Dat het café geëigend zou worden wist ik al een poos van tevoren. U kunt u afvragen ‘waarom is dat café geëigend?’ Dat had er mee te maken dat die BS’ers plek moesten hebben. Er moest verzorging komen en eten en drinken. Tevens moesten wij een plek hebben om de NSB’ers te verzamelen.

Tulp: ‘s Middags om vijf uur kwam een boerenwagen met vier landwachters voorbij. De NBS vroeg hen om te stoppen maar daar werd geen gehoor aan gegeven. Ze zijn later op het Ureterpervallaat opgepakt met nog vier Duitsers. Dit waren de eerste acht gevangenen. De hulp van Gorter, Tjitze Kunnen, over het eigenen van het café en deze zaak.

Kunnen: Ik zag dat er wat aan de hand was, dat was mijn eerste gedachte, dit is geheim spul en daar was ik niet mee op de hoogte, dus daar bemoeide ik me ook niet mee. Ik dacht ik moet zien dat ik achterhuis kom. Later hoorde ik de boerenwagen terugkomen, ik heb het niet gezien, wel gehoord. Later zijn die mensen opgesloten in het koetshuis. De garage of koetshuis werd zo genoemd omdat daar de lijkkoets stond. Gorter was ook vervoerder bij begrafenissen. Dit hebben we overigens beiden wel gedaan.

Tulp: Dus toen had u aardig in de smiezen wat er aan de hand was!

Kunnen: Toen ben ik langzaamaan weer begonnen met het voederen, want het vee was er ook. Ik ben verder bij mijn werk gebleven want ik merkte dat er voorhuis wat gaande was waar ik mij beter niet mee kon bemoeien. De meid is later ook achter gekomen om mee te helpen met melken. Wij hebben dus samen gemolken en ‘s avonds koffie gedronken. Toen waren ze al druk bezig mensen op te halen en in het koetshuis op te sluiten.

Tulp: ’s Avonds werden de NSB’ers opgepakt uit Ureterp en omstreken, waar zijn die zo snel weggehaald?

Van den Bos: Die NSB’ers daar was een lijst van. Die was van tevoren al opgesteld. Daar stond onder andere ook bij waneer iets besproken is. er werd aangewezen: “die en die.” Er was onder andere ook een ambtenaar bij van de gemeente. Die lijst die werd opgemaakt en dus konden we van vooraf aan beginnen om ze op te halen.

Tulp: Zijn jullie er in geslaagd om ze allemaal op te pakken?

Van den Bos: Ik denk het eigenlijk wel.

Tulp: De BS voelde zich niet zo lekker met al die opgepakte mensen in het koetshuis. Achteraf gezegd (zeggen ze zelf) hebben ze wat overmoedig gehandeld en het had zo niet hoeven gebeuren. Evenzogoed moesten wachtmeester Tump en NBS’er Leenes ‘s nachts om twee uur (fietsend) op weg naar Donkerbroek/Fochteloo om hulp van de Canadese tanks te halen. Egbert Jansma hierover.

Jansma: Ze zijn in de nacht vertrokken, Tump en Leenes. Ze zouden een tank ophalen uit Fochteloo. Echter tussen Haulerwijk en de Haule zijn ze aangehouden. Beide mannen werden in het Frans aangeroepen en toen moet Tump gezegd hebben “politie” of zoiets. Daarna is Tump meteen doodgeschoten. Leenes is ook geraakt maar weg kunnen komen. Hij is dwars door sloten gekomen en heeft het leven kunnen behouden.

Tulp: 14 april  ’s morgens om half zes. Het was donker en die Duitsers, vijfenveertig op een wagen met twee paarden ervoor waren dichtbij. Wisten jullie van de BS hoeveel mensen er op die wagen zaten? (nee! “word er door de aanwezigen gezegd.”) Als jullie dat geweten hadden…?

Jansma: Dan hadden we ze door laten rijden.

Tulp: Maar waarom hielden jullie ze dan tegen?

Jansma: Kijk, ik was er die nacht niet bij. 

Tulp: U was er niet bij?    Maar van den Bos was er wel bij!

Van den Bos: Nu moet men er wel even rekening mee houden, je bent militair. Je krijgt je opdracht en die heb je maar uit te voeren. Je kunt er tegen wezen of niet, je hebt de laatste opdracht uit te voeren. U moet er rekening mee houden dat die Duitse soldaten geoefende mannen waren. Het is ons ook altijd geleerd: “je denkt niet na over modder en drek, als het noodzakelijk is dan spring je aan de hals toe in de modder”. Toen er een schot gelost is, sprongen de soldaten van de wagen. Ik moet hierbij eerlijk bekennen dat ik niet weet wie het sein gegeven heeft om te schieten. Ik weet niet wie eerst geschoten heeft, de Duitsers of één van ons. Wat er in het politiedossier staat daar ben ik ook kritisch over.

Tulp: U mag kritisch tegenover het politierapport staan maar in het politierapport staat: “geeft jullie over”, en dat zei jullie commandant volgens dat politierapport. Dus volgens het politierapport hebben de Duitsers gereageerd op dat “geeft jullie over”. Maar u bent kritisch tegenover dat politierapport, waarom?

Van den Bos: Nou waarom! In de eerste plaats was het een vreselijke herrie en ten tweede is het zo, of die Duitse soldaten gehoord hebben “geeft jullie over”, dat betwijfel ik. Daarom zeg ik nog een keer, ik weet niet wie eerst geschoten heeft. Ik weet wel dat het geoefende soldaten waren die van de wagen sprongen en tot aan de middel in het water stonden te schieten. Daar waren wij niet tegen opgewassen. Daar staat ook tegenover, die mensen hadden betere wapens, ze hadden ook pantservuisten. De eerste pantservuist die afgeschoten werd op het café was mis, dat weet ik nog, er sprongen wel wat glazen uit. De tweede echter die kwam in het café. Dat was poef, het hele dak kwam omhoog. Het plofte er ook weer op, dat is op de foto te zien. Het is er wel wat scheef opgekomen maar het stond er weer op. Dat is echt waar gebeurd, ik stond buiten, ik stond er bij. Ik heb nooit een sein gehoord van geeft jullie over.

Tulp: Tjitze Kunnen sliep die nacht niet in het eigendom van Gorter, iets wat hij anders wel deed.

Kunnen: Wij waren wat te haastig met ophalen, dat hoor je nu ook wel. Mijn indruk was: “dit komt niet goed”. Wij wisten dat elk uur, elke dag, alle nachten hier nog Duitsers door trokken. Ik dacht, dit kan vannacht wel eens raar gaan. Ik ben nog even bij de buren geweest en die adviseerden ook al: “jongen kom hier maar, dit kan wel eens raar gaan”. Toen ben ik naar Gorter gegaan en heb gezegd: “ik ga vannacht niet blijven, ik zorg wel dat ik hier morgenochtend om vier uur weer ben”. Gorter aarzelde en dacht dat het wel wat mee zou vallen, hij lachte me ook nog min of meer wat uit, maar in ieder geval, ik ben daar weg gegaan.

Tulp: Maar Gorter zelf?  Waar was u op het moment dat die “rond de veertig” Duitsers in aantocht waren?

Gorter: Dat zal ik u vertellen. Het was zowat half zes. Toen zei politie Vogelzang: “Gorter, wij zijn blij dat het licht wordt, dan kunnen we zien wat we doen”. Het was nog niet uitgesproken of ze waren al onderweg, en toen was het los.

Tulp: Wat heeft u toen gedaan?

Gorter: Wij zijn weggelopen, de vrouw en ik, achteruit!

Tulp: Waarheen. Bûtewei? 

Gorter: Ja, toen zijn we twee en een half uur weg geweest, wij hebben in een sloot gelegen aan de Bûtewei.

Tulp: Zijlstra, u mocht zeker niet naar de Bûtewei?  U was van de NBS. Wat heeft u gedaan op het moment dat de Duitsers kwamen?

Zijlstra: Nou, dat zit zo. Ik ben daar de hele nacht aanwezig geweest. Jager zei tegen mij: “Zijlstra, we hebben te weinig wapens, maar wij gaan straks naar buiten want de mannen zijn op komst. Dan gaan wij in die kuilen liggen”. Ik zei: “dat is een gevaarlijk zaakje, eerste mikpunt hè…”

Tulp: U heeft ook in zo’n kuil gelegen?

Zijlstra: Nee, ik ben er helemaal niet meer uit geweest, ik ben binnen gebleven en heb de slag afgewacht. Toen zijn de andere mannen er uitgegaan en ging de slag los. En zover als ik het weet, is het eerste schot gevallen achter het huis weg bij Durk Veenstra, de buren van Gorter. Ik ben nog een paar maal voor in de kamer geweest, ik was met de meid en toen kwam die kleine Duitser er aan met zo’n “ding” in de hand. Ik zei: “nu wordt het onze tijd.”

Tulp: Toen zijn jullie weggelopen?

Zijlstra: Ja. Ik ben nog even in de veestal geweest, daar zat nog iemand te melken. Wie dat was dat weet ik niet. Toen ben ik daar weggegaan en kwam ik vermoedelijk een Duitse commandant tegen. Die vroeg: “ben jij hier knecht?” Wat moet je dan zeggen, ik had mijn belang (?) al opgeborgen, die was weg. Toen vroeg hij: “zijn hier ook paarden?” Ja zei ik, hier achter staan paarden. Toen pakte hij mij bij mijn schouder en zijn we samen naar achteren gegaan. Toen kwamen er drie Duitsers aan. Twee van hen hadden Durk Veenstra tussen zich in, en één daarachter met een wapen. We kwamen buiten en ik vroeg Durk: “wat moet er gebeuren”. “Paarden ophalen” zei Durk. Ik zei: “we passen mekaar, ik ook”. We hebben de paarden uit de stal gehaald, er waren maar twee paarden. Toen zei ik tegen Veenstra: “kalm aan, niks uithalen, we hebben met gevaarlijke mannen te doen”. Toen hebben we de paarden naar de weg gebracht en zagen dat het er ruw omweg ging. Wat er allemaal gebeurd was, ik kon er geen overzicht van krijgen. Het was een wirwar, overal schieten. Toen kwam die man weer bij mij (razend geworden), en die vroeg: “waar is het tuig”. (ik had nog tegen Durk gezegd, laat dat maar even hangen, de mannen (Canadezen) zijn op komst, we moeten tijd rekken). Toen hebben wij het tuig opgehaald, en toen we weer bij de weg waren, toen waren de Canadezen er.

Tulp: Jullie hebben dus genoeg kunnen rekken, ze zijn niet op tijd weggekomen, die Duitsers. Wat is er toen gebeurd, wat deden de Canadezen?

Zijlstra: Ze begonnen te schieten. Toen ben ik bij Veenstra langs het huis gelopen en daar zaten vijf Duitsers achter de woning. Eén had niets meer aan, die was bijna helemaal naakt. Die had in de sloot gezeten en zat bijna helemaal onder de leem. We hebben daar even gezeten. De Canadezen kwamen dichterbij en ik ben met die mannen in de kelder gegaan. Daar kregen we ook nog ruzie, ik dacht: “ik heb misschien toch geen geluk”. Toen waren er twee, die wilden zich overgeven, echter drie niet. Toch kregen die twee de overhand en kwam er een doek uit het kelderraam. Toen kwamen de Canadezen.

Tulp: Tussen een uur of acht negen kwamen de Canadezen in Ureterp als bevrijder. Mevrouw de Jong, u woonde aan de Weibuorren en ik zou graag van u, als bewoner uit die tijd, willen horen hoe u om zes uur de komst van die Duitsers meegemaakt hebt, en ook de komst van de Canadezen. Maar eerst de komst van de Duitsers vroeg in de ochtend.

De Jong: Wij wisten allemaal al dat er wat gaande was. Toen wij nog op bed lagen hoorden wij de paarden. Wij sliepen boven aan de voorkant, dus van bed af en voor het raam kijken. Daar gaan ze, mijn man zei: “jullie gaan de verkeerde kant uit jongens!” Ze gingen op naar Drachten. Zo staan we alles wat aan te kijken achter de gordijnen en toen kwam er een jongetje van de overkant, Hendrik Posthumus, en die roept: “hahaa…daar gaan ze al hè…” En na een poosje, ze waren inmiddels al bij Gorter, toen was het “Knal!” Hendrik ging terug. Wij trokken ook snel het hoofd terug. Het was losgebarsten. Mijn man had ook al het één en ander meegemaakt, onze evacué kwam uit Liimburg, uit Wezel, die had de boel ook allemaal al plat zien gaan. Die waren bang. We zeiden: “we weten niet wat er gebeurd”. We zijn met de kinderen naar beneden gegaan en hebben zolang de herrie duurde in de kelder gezeten. Langzaamaan werd het stiller. Ik weet nog dat mijn zuster “welke evacué was op de leidyk” hier door de sloot heen gekomen was “ze zat onder de klodders” en waarschuwde: “jullie moeten zo snel mogelijk bij ons achter het huis komen, het is niet vertrouwd hier, ze kunnen wel represaille nemen”. We hebben het niet gedaan, we hebben hier rustig afgewacht totdat de “Tommies” kwamen.

Tulp: De Tommies waren in het dorp, en hebben de Duitsers welke bij Gorter waren nog opgepakt. En toen Gorter? Toen kwam u weer boven water en ging weer naar uw café/boerderij terug. Wat heeft u toen gezien?

Gorter: Vier dode paarden op de weg, waaronder mijn eigen beide merrie’s, doodgeschoten. Ik heb met buurvrouw Veenstra gesproken. Durk Veenstra en zijn hele huishouding hebben in de woning tegen de muur gestaan. Bij Durk Veenstra hebben ze vandaan geschoten. Pakken stro hebben ze bij mij uit de schuur gehaald en bij Durk Veenstra naast het huis gelegd en toen hebben ze van achter de strobalen geschoten. Toen Durk mee moest om de paarden te halen hebben ze de vrouw in quarantaine gehouden en gezegd: “als je niet terug komt, gaat je vrouw er aan.”

Tulp: De Canadees is binnengehaald als bevrijder. De Duitsers konden niet meer wegkomen en toen werd de trieste balans opgemaakt. Aan Nederlandse kant zijn zes doden gevallen, aan Duitse kant vijf doden en dan nog al dat andere erbij waar Gorter ook over verteld heeft. Het is allemaal tragisch verlopen. Die Duitsers welke omgekomen zijn, wat is daarmee gebeurd?

Jansma: Na het gebeurde lagen de mensen dood in de gaten, Aalzen de Jager, Van der Broek en die anderen. We hebben ze allemaal naar de oude school gebracht. De Duitsers eerst ook. Onze mensen hebben we op het kerkhof  met militaire eer begraven, hierbij is ook geschoten. Die Duitsers hebben we vóór bij de weg kruislings over elkaar met plastic zakken in een massagraf gelegd en zo begraven, later zijn ze overgebracht naar Beetsterzwaag.

Tulp: BS’er Egbert Jansma was er die nacht niet bij, hij legt ook uit waarom.

Jansma: Ik ben onder dienst geweest. Ik heb gevochten bij Rhenen, de Grebbeberg. Ik ben hier pas bij de ondergrondse gekomen met die wagen met landwachters, eerder was ik er niet bij. En toen die avond moest ik hier van tien tot twaalf in zo’n gat hier vóór bij de weg op wacht. Aalzen de Jager was er bij en politie Vogelzang. Ik zei: “ik kom niet in zo’n gat”. Wat wilt u dan? Ik zei: “ik wil wel in zo’n gat, als ik weg kan komen in een sloot”. Toen zei Aalzen de Jager: “dan gaat u vanavond maar naar huis want dan zijn we u niet nodig”. Ik woonde hier in de kost aan de Weibuorren in een kamer naast Wiebe Aardema en daar ben ik heen gegaan. De volgende morgen hoorden wij die wagen met Duitsers. Ik had mijn geweer met patronen allemaal thuis want er gingen geruchten dat heel Ureterp uitgemoord zou worden. Ik zei: “ik schiet zolang ik munitie heb, dan komt het er maar op aan”. Ik ben bij de oude vrouw en de beide kleine kinderen gebleven. Toen om acht uur, floten de kogels door de buorren. De Canadezen begonnen op de hoek Mounleane/Weibuorren al te schieten. De eerste beide paarden van de Duitsers waren al door de BS doodgeschoten. De Canadezen hebben eerst geprobeerd om langs de andere paarden (van Gorter) heen te schieten, maar ze stonden zo in de weg dat ze die uiteindelijk ook hebben doodgeschoten.

Tulp: Was het nodig geweest, wat hier ‘s morgens vroeg gebeurd is?

Jansma: Nee, want ik geloof dat als je wist dat ze zo in overmacht waren… Je kunt achteraf wel nagaan dat het frontsoldaten geweest zijn die hier waren. Die geven zich niet over aan partizanen, zo moet je dat bekijken. Wat ik gehoord heb is dat niet één Duitser op een Canadees geschoten heeft. Ze wilden zich wel overgeven aan de gewone soldaten want ze waren ook bang voor hun eigen hachje.

Van den Bos: Als we nu even een stukje terug gaan. De BS was achteruit getrokken, want we konden het niet houden. Het was onzin om daar verder tegen te vechten met twaalf man. We hadden wel hulp gekregen van een paar man uit Duurswoude, onder andere Welfing, die hier ook is gesneuveld. De Duitse soldaten vluchtten bij de burgerij bij de trappen op en vóór bij de zolderkamers uit het venster hadden ze de lopen. Toen hadden ze het aardig in de macht. Ongeveer op dat moment kwamen ook de Canadezen, (zes tanks), ze stapten uit de tank en de Duitsers kwamen allemaal met de handen omhoog door de voordeur naar buiten.

Tulp: Hadden jullie misschien niet beter op de Canadezen kunnen wachten?

Van den Bos: Men zegt wel eens: “wie het niet meegemaakt heeft, kan er ook niet over meepraten”. Zo denk ik ook. Wij deden onze plicht en niet meer dan onze plicht. Ik ben de ‘s middags nog op het hoofdkantoor geweest bij Klazema. Die belde al met de Canadezen. Hij was in gesprek toen ik kwam. Hij zei: “weet u met wie ik gesproken heb”. Ik zei: “ik heb geen idee”. Met de Canadezen en die zijn in Mildam. Hij zei: “Jullie moeten maar snel naar huis gaan want vanavond of morgenvroeg zijn ze bij jullie”. Toen heb ik nog spullen uit het kantoor meegekregen om aan te brengen in de Hemrik, Wijnjewoude, Siegerswoude en Ureterp.

Tulp: Vrouw de Jong. U als Ureterper die de zaak wat op afstand maar ook wel direct meegemaakt heeft. U hebt hier natuurlijk ook wel een bepaalde mening over. Hoe is de zaak op u over gekomen.

De Jong: Wij hebben thuis ook gezegd: “hadden ze die maar mooi laten gaan”. Ze liepen vanzelf vast.

Tulp: Hoe is het dan zover gekomen volgens u. U hebt het op afstand meegemaakt.

De Jong: Dat is wel zo, maar wij zaten er zover niet in. Je bent heel anders georiënteerd op alles. Het was voor mij verschrikkelijk met al die Duitsers die daar lagen. Ik ben er niet heen geweest. Ja…jammer.

Tulp: Tjitze Kunnen ging ’s morgens terug naar het café en heeft daar het volgende geconstateerd.

Kunnen: Er waren al mensen uit de buorren, er werd al geplunderd terwijl de kozijnen nog in brand stonden, daar werd niets aan gedaan. En Kees Jansma, de slager, was goed in de kunde bij Gorter en mij. Kees en ik hebben iedereen eruit gejaagd.

Tulp:  Gorters portefeuille met flinke inhoud was ook weg, maar deze kwam weer boven water. Een Duitser had geprobeerd deze buit mee te nemen. Tjitze Kunnen vertelde hierover het volgende:

Kunnen: Er kwam iemand van de ondergrondse bij mij en die vertelde dat hij het weiland in was geweest en in een drinkersgat een Duitse uitrusting met kleding, rugzak en al had gevonden. Hij zei dat hij een portefeuille had gevonden waaruit bleek dat die van Gorter was. Ik zei: “geef mij die maar aan mij, ik weet er alles van”. Zodoende heeft Gorter die portefeuille weer gekregen.

Tulp: Zijlstra, als u de zaak nog even terug kijkt, wat zegt u er dan van wat hier gebeurd is.

Zijlstra: Dat zit zo…Die vijandelijke Duitsers hebben ze onderschat, en ten tweede, zoals ik het gehoord heb. Eerst waren er twaalf mensen op die wagen. Later zeiden ze van twintig, maar het blijkt wel dat er veel meer op gezeten hebben. Twaalf mensen waren ze wel de baas geworden, dat staat vast, en misschien twintig ook wel. Maar er zaten veel meer op, en het waren fanatieke mannen. Ik heb nog nooit gezien hoe handig ze van die wagen af waren, ze waren er klaar voor. Ze batsten er meteen bovenop, het was compleet oorlog. Dat blijft mijn mening, ze hebben die Duitsers onderschat.

Tulp: Wat is voor deze mensen de zin van een herdenking op 4 mei en een bevrijdingsfeest op 5 mei?

Tjitze Kunnen:  Nou nee, ik doe er voor zover niet aan mee. Wel in mijzelf, maar niet openbaar. Ik heb wel genoeg meegemaakt toen ik onder dienst was. Het heeft mij pijn genoeg gedaan. Ik vind het wel goed wat wij vandaag hier doen, dat de mensen en vooral de jeugd wel mogen weten wat hier gebeurd is.

Hiltje de Jong-Keuning: Ik ben heel bewust blij,  ik ben blij dat we die rotzooi hier weer kwijt waren en vrij waren en dat we weer leven mochten zoals we leven mochten. En verder heb ik er betrekkelijk te weinig van meegemaakt om er dieper op in te gaan. Later zijn we allemaal gehoord, maar ja… Ik doe verder wel mee.

Wieger van den Bos: U vroeg vanavond, was u ook benauwd? Ik was niet benauwd! Ik had eerder al ergere dingen meegemaakt in de oorlog. Dus dit was wat dat betreft helemaal niets. Ik ben er een grote voorstander van dat het herdacht wordt want een volk dat zijn geschiedenis niet kent, dat is een arm volk. Daar houd ik het bij. Ik ben dankbaar en blij dat we bevrijd zijn.

Egbert Jansma: Ja, Ik vind het ook mooi dat we vijf mei weer Bevrijdingsdag vieren. Ik vind het ook nuttig dat de jeugd er in betrokken wordt, want de jeugd weet niet wat er gebeurd is. Het is al veertig jaar geleden. Aan de andere kant komen er weer dingen boven. Ik heb aan jullie bladen overhandigd die ik veertig jaar bewaard heb. Ik heb ze nog wel eens nagelezen maar op een gegeven moment sta je er niet meer bij stil. Als men het nu weer overkomen zal dan denk je wel anders dan hoe het eigenlijk gegaan is. Naar mijn mening was de organisatie te slecht voorbereid. Er waren mensen die praktisch nog nooit een geweer in handen hebben gehad. En zoals ik heb gezegd mijn meningsverschil met Vogelzang op die avond dat ik niet in die gaten wou. Ik ben blij dat we bevrijd zijn. Ik heb de oorlog helemaal meegemaakt, Als je moet vechten dan ben je niet bang. Als je er middenin zit dan ben je niet bang. We hebben het ook meegemaakt dat de koningin bekend maakte dat het oorlog was. Wij zeiden: “hoe kunnen wij nu op Duitsers schieten”. Maar… Er komt een jongetje van een jaar of zestien naar beneden en blijft in een dikke populier hangen met de parachute. Toen zei de luitenant tegen ons: “we sparen hem hé…” Twee man liepen er heen, zetten de geweren neer en zouden hem eruit halen. Hij schoot ze allebei dood! Kijk, toen konden wij wel schieten. Je moet het eerst meegemaakt hebben.

Hidzer Gorter: Ik ben blij dat we bevrijd zijn, maar ik doe er niet aan mee, ik heb er veel van geleerd. Ik ben bang geweest en goed ook.

Pieter Zijlstra: Er zijn twee punten. Aan de ene kant ben je bevrijd, en je bent blij dat je vrij bent en in een vrij land leeft. Aan de andere kant, en dat zeg ik steeds weer. Er zijn dertig, vijfendertig miljoen mensen omgekomen, dat is ook vreselijk. Dan denk ik wel eens: “kan ik wel feesten?” We moeten ook om die mensen denken. Dus we hebben twee kanten waar we rekening mee moeten houden. Van de ene kant ben je heel blij dat je vrij bent, dat je kunt doen en laten wat je wilt. Maar als je begint na te denken dan zeg je: “ja…Die kant zit er ook aan”. Een enorm leed is er in de wereld en daar wil je bij stil staan op vier mei. Die oorlog, hoe wreed als die is. We hebben meegemaakt dat een stuk of vier landwachters achter je eigen jongens aan zitten, Jongens van achttien, twintig jaar. Er werd op geschoten als waren het hazen. Zoals die zoon van Foppe Kiestra die nog een schot in zijn schouder kreeg. Dan denk je wat is een mens dan wreed hè.

 

Hierna werd de uitzending afgesloten met een gedicht.